Ooit gehoord van de belichtingsdriehoek? Als je net begint te experimenteren met fotografie, zul je ongetwijfeld vragen hebben over belichting. Het belangrijkste om echt goed te kennen is de belichtingsdriehoek. Als je de belichtingsdriehoek beheerst, begrijp je hoe je je camera kunt gebruiken om de mooiste momenten vast te leggen, ongeacht de (licht)omstandigheden van dat moment. Natuurlijk helpt een goede camera, maar als je de belichtingsdriehoek en de instellingen van je camera onder de knie hebt, kun je ook met een eenvoudiger cameraatje prachtige foto’s maken.
Wat is de belichtingsdriehoek?
De belichtingsdriehoek combineert de drie belichtingselementen: ISO, diafragma en sluitertijd. Ze zijn zo met elkaar verweven dat als je er één verandert, de rest mee moet veranderen. Samen beïnvloeden ze de scherptediepte (de grootte van het deel van de foto dat scherp is), de hoeveelheid licht en bewegingsonscherpte. Laten we die driehoek eens goed bekijken!
ISO
Het ISO-getal dat je kiest, beïnvloedt de lichtgevoeligheid van de camera. In het kort betekent dit: verhoog de ISO en je kunt scherpere foto’s maken in donkere omstandigheden. Een mogelijk ongewenst neveneffect: hoe hoger de ISO, hoe meer ruis er in je foto te zien is. De wat duurdere camera’s hebben veel minder last van ruis dan goedkopere camera’s. Welke camera je ook hebt, houdt dit gegeven in gedachten, om teleurstellingen te voorkomen. Een algemene tip is: houd je ISO zo laag mogelijk zonder scherpte te verliezen.
Gebruik dit om de sluitertijd te begrijpen als onderdeel van de belichtingsdriehoek:
Lager ISO-getal = minder lichtgevoeligheid = donkerdere foto
Hoger ISO-getal = meer lichtgevoeligheid = lichtere foto
Sluitertijd
Als je naar de lens kijkt terwijl je een foto maakt, zie je de sluiter even opengaan. De instellingen van de camera bepalen hoe lang de camera open blijft. De sluitertijd bepaalt dus hoe lang de sensor van de camera toegang krijgt tot licht.
Hoe korter de sluitertijd, hoe minder licht de sensor raakt voordat de sluiter alweer dichtgaat. Een langere sluitertijd laat meer licht toe tot de sensor, omdat de sluiter langer openstaat.
Zoals je misschien al kunt raden, bevriest een hogere sluitertijd een bewegend object, terwijl een langere sluitertijd meer bewegingsonscherpte laat zien. Sluitertijd wordt gemeten in seconden of fracties van seconden. Je kunt bijvoorbeeld een sluitertijd van 2 seconden instellen voor een langere belichting of van 1/400 voor een kortere belichting. Alle cameramerken en -modellen hebben hun eigen limieten.
Het effect van de sluitertijd op de belichtingsdriehoek:
Lange sluitertijd = langere belichting, dus een lagere ISO is nodig (om overbelichting te voorkomen)
Korte sluitertijd = kortere belichting, dus een hogere ISO is nodig (om onderbelichting te voorkomen)
Opening
Het diafragmagetal geeft de grootte van de opening van de lens aan. Vergelijk het met de iris in onze ogen. De pupillen zijn als de opening van de lens. Ze worden groter in donkere omstandigheden. Zo komt er meer licht binnen, dus kun je meer zien. Bij fel licht worden je pupillen klein om te voorkomen dat er te veel licht op de retina valt. In de camera is de retina de sensor.
Het diafragma wordt uitgedrukt in een f-getal. De duurdere lenzen kunnen een lager minimaal f-getal hebben. Dit betekent dat ze meer licht kunnen binnenlaten, wat zorgt voor meer scherpte in je foto’s en een kleinere scherptediepte.
Hoe groter het f-getal, hoe groter het scherptegebied in de foto, en omgekeerd. Houd rekening met het volgende bij het instellen van het diafragma:
Groter f-getal = grotere scherptediepte = langere sluitertijd nodig = hogere ISO nodig
Kleiner f-getal = kleinere scherptediepte = kortere sluitertijd nodig = lagere ISO nodig
Oefenen met de belichtingsdriehoek
Nu je weet hoe de belichtingsdriehoek werkt, is het tijd om te oefenen! Stel jezelf een paar doelen en kijk of het je lukt om de beste instellingen te kiezen. Kleine opdrachten die je kunt overwegen zijn:
- Neem 3 foto’s van hetzelfde onderwerp. Eén waar alles scherp is, één waar alleen een voorwerp vooraan scherp is en één waar alleen de achtergrond scherp is.
- Neem een foto van een kamer met een raam erin. Neem er een waarbij alles in de kamer scherp en goed verlicht is. Maak een andere waarbij alleen het uitzicht uit het raam goed belicht en scherp is.
- Maak een foto van een rij objecten, zoals flessen, bekers, auto’s of beeldjes. Zorg ervoor dat de rij dichtbij je lens begint, en dat de laatste in de rij het verst van je lens is verwijderd. Speel met het diafragma en kijk wat er gebeurt met de scherptediepte in de foto.
- Maak binnenshuis een foto, in een kamer die een beetje donker is. Het onderwerp van de foto is een bewegend object, persoon of huisdier. Speel met je ISO, diafragma en sluitertijd om je onderwerp scherp te krijgen zonder bewegingsonscherpte te laten zien. Zorg ervoor dat de foto niet te donker wordt. Tip: je hebt een statief nodig!